maandag 4 maart 2013

Defensie: hoe nu verder?

dr. Marcel de Haas*

De minister van Defensie moet dit jaar in twee rapportages duidelijkheid verschaffen over de vervanging van het F-16-gevechtsvliegtuig en de krijgsmacht van de toekomst. In dat kader publiceerde Instituut Clingendael recentelijk een rapport over hoe die toekomstige krijgsmacht eruit zou kunnen zien. Dezelfde dag nog kwam er forse kritiek op deze Clingendaelpublicatie van de zijde van de ‘concurrerende’ Haagse denktank HCSS. Dat nodigt mij uit om ook maar een duit in het zakje te doen en een bijdrage te leveren aan het debat rond Defensie en het veiligheidsbeleid.

Verkenningen
Volgens HCSS is de door Clingendael gehanteerde aanpak verkeerd. HCSS stelt dat je eerst een beoordeling van de internationale veiligheidssituatie moet maken alvorens te bepalen wat voor soort leger je nodig hebt. Daar valt wat voor te zeggen. Niet het type krijgsmacht moet het uitgangspunt zijn maar wat er in de wereld gebeurt en wat voor antwoord de Nederlandse regering daarop wenst te geven. Laten we er daarbij maar van uitgaan dat het defensiebudget de komende jaren niet stijgt. Het ligt eerder voor de hand dat Defensie nog verder moet inleveren.

Zoals gezegd moet de minister een rapport over de toekomstige krijgsmacht laten verschijnen. Waarom haalt ze niet de lange termijn visie ”Defensieverkenningen 2010” van stal? Dit rapport wordt jaarlijks door Clingendael in opdracht van Defensie geactualiseerd. Genoemd rapport –een degelijk wetenschappelijk rapport– heeft destijds veel geld en menskracht gekost, maar is door de (politieke) waan van de dag vrijwel onmiddellijk in de spreekwoordelijke bureaulade verdwenen. Jammer van al dat werk! Laat de minister dat rapport maar eens benutten, dan is er in ieder geval een kleine besparingspost bereikt en komt dit werk alsnog tot zijn recht. Of zijn de eventuele (financiële) implicaties hiervan te riskant voor Rutte II?

Denktank Clingendael presenteert in zijn recente rapport vier soorten van krijgsmachten waaruit de Nederlandse regering zou kunnen kiezen. Een krijgsmacht voor korte inzet met veel geweld; een krijgsmacht met een sterke marine, wereldwijd inzetbaar voor onze handelsbelangen; een krijgsmacht die operaties zoals in voormalig Joegoslavië, Irak en Afghanistan kan uitvoeren; ten slotte een krijgsmacht die inzetbaar is voor langdurige opbouwoperaties in het buitenland en voor rampenbestrijding.

Alleen voor het eerste type krijgsmacht is de JSF vereist. Het type leger dat operaties zoals die in Afghanistan kan uitvoeren 
–krijgsmacht 3– lijkt het meeste op de variant die het kabinet-Rutte I –Rutte II zwijgt daar vooralsnog over– hanteerde als ideaal: de veelzijdig inzetbare krijgsmacht (”Zwitsers zakmesmodel”). De vermelde Defensieverkenningen noemden deze krijgsmacht als de meest wenselijke.

Veelzijdige krijgsmacht
Het Clingendaelrapport onderkent dat krijgsmacht type 3 beperkingen geeft bij operaties met veel 
geweld, en dat ook de inzet voor de bescherming van economische en handelsbelangen hierbij begrenzingen kent. Als we kijken naar de Nederlandse primaire belangen: economisch (handelsroutes beschermen) en humanitair (internationale verantwoordelijkheid nemen om veiligheid te bevorderen en schendingen te bestrijden), dan is krijgsmacht type 3 van dit Clingendaelrapport, opgehoogd tot het type ”veelzijdig inzetbare krijgsmacht” het ideaalbeeld dat we zouden moeten nastreven.

De materieelkeuze van Clingendael voor type 3 geeft aan om de onderzeebootdienst op te heffen. Die boten zijn echter van groot belang voor inlichtingendoeleinden en zijn technologisch geavanceerd, wat van belang kan zijn voor de (instandhouding van) onze scheepswerven. Ook is niet duidelijk waarom men volstaat met een vliegtuig van dezelfde generatie als de F-16 in plaats van de hypermoderne JSF.

Wapentuig
Na het echec van Srebrenica concludeerde Nederland dat je niet kunt rekenen op bondgenoten. Om niet afhankelijk van anderen te zijn, zul je daarom zelf alle spullen mee moeten nemen op missie: pantservoertuigen, artillerie, gevechtshelikopters en jachtvliegtuigen. Door de voortdurende bezuinigingen mist het leger echter nu al belangrijke wapen­systemen: maritieme patrouillevliegtuigen en tanks.

Even nieuw wapentuig inkopen wanneer het dreigingsplaatje dat weer vereist, gaat niet zo makkelijk. Daarnaast moet je personeel werven en opleiden en dient er infrastructuur (kazerne, vliegveld) aangelegd te worden. Hernieuwde invoering en operationele inzet kan wel vijf tot tien jaar in beslag nemen. Dat moeten we goed bedenken voordat we weer een wapensysteem –zoals de onderzeeërs– opdoeken, of als we een minder modern toestel kopen dan de JSF, want dat moet wel weer dertig jaar meegaan.

Kortom, het is hoog tijd dat de regering eerst vaststelt wat de ambities van het veiligheidsbeleid zijn: wereldwijd inzetbaar, of Europees, of alleen achter de dijken? En hoe ontwikkelen de internationale dreigingen zich over enkele decennia, moeten we daarvoor de JSF hebben of kunnen we volstaan met een minder geavanceerd jachtvliegtuig?

Voor de laatste kabinetten was het (gebrek aan) geld voor Defensie richtinggevend. Het is hoog tijd dat we terugkeren naar wat we van een kabinet met een degelijk veiligheidsbeleid mogen verwachten: eerst ambities bepalen en dan de bijbehorende (militaire) middelen vaststellen.

*De auteur is luitenant-kolonel der Limburgse Jagers b.d. en publicist internationale veiligheid.

(Reformatorisch Dagblad,  1 maart 2013)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten